Tijd om afscheid te nemen van Liverpool – een verrassend leuke stad, vol karakter, indrukwekkende architectuur en een rijke muziekgeschiedenis. Het verblijf in het Titanic Hotel, gevestigd in een oud stenen pakhuis uit de 19e eeuw (ooit de grootste stenen structuur ter wereld en opslagplaats voor rumvaten), maakte het helemaal af. Een unieke plek met veel sfeer.
Maar we zijn op roadtrip, dus het is tijd om verder te trekken. Op naar onze volgende bestemming: Betws-y-Coed in het hart van Snowdonia, Wales.
Na een stevig Engels ontbijt in het gigantische restaurant van het hotel, laadden we onze koffers in de Benz en namen de toltunnel onder de Mersey richting de M53 en daarna de A55. Onze eerste stop: het vestingstadje Conwy. Dit prachtig ommuurde stadje herbergt een van Europa’s best bewaarde middeleeuwse kastelen: Conwy Castle, tegenwoordig UNESCO Werelderfgoed. Na een kort, maar indrukwekkend bezoek van een uur reden we verder naar Penrhyn Castle, vlak bij Bangor.
Penrhyn Castle is werkelijk schitterend – overdadig, elegant, bijna onwerkelijk. Al is het met een wrange kanttekening: het huidige gebouw (gebouwd tussen 1820 en 1837) is gefinancierd met geld verdiend via slavernij en dwangarbeid in steengroeven. Met die wetenschap voelde de pracht toch wat minder zuiver.
Daarna reden we door naar onze eindbestemming: Betws-y-Coed, gelegen in het groene hart van Snowdonia National Park. Het laatste stuk van de rit was adembenemend: glooiende groene heuvels, eindeloze stenen muurtjes, en – uiteraard – heel veel schapen.
Ons appartement was… apart. We konden binnen met toegangscodes en troffen daar een van de vreemdste kamers die we ooit hebben gehad. Lastig te omschrijven (zie de foto’s), maar het was vooral erg warm. Dus: lampen uit, ramen open, en hopen dat het ’s nachts wat zou afkoelen.
De rest van de dag brachten we door in het pittoreske dorp, prachtig gelegen tussen bergen en een kabbelende rivier – en dus ook flink toeristisch. We aten heerlijk bij Y Stablau: ik nam een klassieke Steak & Ale Pie, Ramon ging iets minder traditioneel met Chicken Chow Mein.
Terug op de kamer bleek het nog steeds warm, maar gelukkig daalde de temperatuur gedurende de nacht en hebben we uiteindelijk prima geslapen – in onze absurd ingerichte kamer, compleet met Japans toilet… zonder deur, Perzische tapijten op de grond, een kroonluchter van flessen, kurken en plastic doppen. Een kamer waar je te veel hoekjes hebt om spullen over twee dagen te vergeten. De kamer is op z’n Engels Quirky, eigenzinnig op Nederlands. En zo is het dorpje ook eigenzinnig, waar een bizarre fascinatie bestaat voor apen. Elk etablissement heeft het wel over de apen en dat ze beschermd moeten worden.
Quirky is natuurlijk ook de Welsh naam van het dorp: Betws-y-Coud, oftewel Gebedshuis in het Bos. Hoe je het uitspreekt is ons nog steeds niet duidelijk. Gelukkig verblijven we niet: Llanfairpwllgwyngyllgogerychwyrndrobwllllantysiliogogogoch. Op z’n Nederlands is dat: Sint-Mariakerk in de holte van de witte hazelaar bij de snelle maalstroom en de kerk van Sint-Tysilio bij de rode grot. Goed dat plaatsje ligt hier een eind vandaag. Voor vandaag en morgen is het Betws-y-Coud en phonetisch is dat: BEHT-wuhs-uh-KOT.